Bonen: groeien in het land
Bonen, die in de datsja groeien, veroorzaken geen problemen en moeilijkheden, een milieuvriendelijk, ongevuld voedzaam voedingsproduct dat veel waardevolle sporenelementen en vitamines bevat.
Bonen - groeien in het land
Om bonen te verbouwen en een goede oogst te krijgen, moet je enkele regels volgen:
- je kunt niet elk jaar op één plek bonen verbouwen. Bonen groeien niet goed op de grond waar andere peulvruchten voor hen groeiden, plaatsen waar eerder tomaten, kool, aardappelen en komkommers groeiden zijn geschikt voor haar, ze voelt zich ook niet goed op zure grond;
- je kunt de bonen niet voeden met verse mest, alleen die die al anderhalf jaar oud zijn;
- een site voor bonen moet goed verlicht, zonnig en beschermd tegen de wind worden gekozen;
- de grond voor de bonen moet in de herfst worden voorbereid, de grond moet goed worden uitgegraven, omdat de bonen vrij lange wortels hebben die er diep in doordringen, dus het is noodzakelijk om de grond ademend en los te maken. Bij het graven moeten fosfor- en kalimeststoffen aan de grond worden toegevoegd. In het voorjaar wordt de grond weer opgegraven en worden dezelfde meststoffen weer toegepast;
- zaden voor het planten kunnen worden voorbereid en gebeitst voor ziekten, hiervoor moeten ze ongeveer twintig minuten in kaliumpermanganaat worden bewaard, vervolgens worden gespoeld en gedroogd, dan worden de zaden op nat gaas gelegd en ermee bedekt, en terwijl het droogt, worden ze worden bewaterd met een beetje koud water;
- zodra de aarde opwarmt, tot ongeveer 12 graden, kun je bonenzaden zaaien, hiervoor maken ze rijen groeven waartussen veertig centimeter moet zitten, tussen de zaden moet je vijf centimeter houden. Na het zaaien worden de zaden lichtjes bestrooid met aarde, je kunt ze ook afdekken met folie zodat ze sneller ontkiemen;
- voor bonen zijn hekjes nodig, die zo zijn geïnstalleerd dat ze het licht niet blokkeren;
- dan moet je tijdens de oogst alleen periodiek de grond losmaken, onkruid verwijderen, water geven en oogsten, zodat de vruchten niet overgroeien en taai worden.